Napoleon keert altijd terug.

Dat was zo in 1815, toen de keizer na een negenmaands verblijf op Elba via de Route Napoléon door het zuiden van Frankrijk terugkeerde naar Parijs. En toen hij door de coalitiegenoten opnieuw werd verbannen, naar Sint Helena, bleef de blijde verwachting van zijn terugkeer onverminderd aanwezig. Ook toen zijn dood op 5 mei 1821 bekend werd, werd het verlangen niet gedoofd.

Zelf maakte ik op mijn zevende kennis met Napoleon in het paleis van Versailles. Vol bewondering keek ik in La salle du Sacre naar Jacques-Louis Davids Le Couronnement de l’impératrice Josephine, a Notre-Dame de Paris, le 2 décembre 1804. Napoleon zelf volvoerde het ritueel van de zalving en kroning van Josephine en zichzelf. Ik vroeg mij af hoe het mogelijk was dat een man die zelf een kroon op zijn hoofd zette zomaar als keizer werd geaccepteerd.

Hier schoten gedachten wortel voor het proefschrift dat ik dertig jaar later verdedigde over de representatie van Romeins keizerschap in biografieën. Het begon voor mij met Napoleon. In mijn boekje De sluipwesp en de Leliën schreef ik een hoofdstuk over de identificatie van Napoleon met de grote generaal Julius Caesar, over wiens verovering van Gallië Napoleon het tractaat Précis des guerres de César had geschreven. Parijs werd herbouwd tot een nieuw Rome. Terwijl Napoleon de representatie van zijn macht op het Romeinse keizerschap baseerde, keek ik door zijn receptie daarvan in het verleden terug.

Mijn Napoleon-fascinatie is sinds die eerste ontmoeting te Versailles nooit bedaard. Als scholier las ik Simon Vestdijks Bericht uit het Hiernamaals, een roman uit 1963, waarin een gestorven bioloog in een metafysisch geestenrijk onderzoek doet naar de opeenklontering van geesten, vaak rond bekende figuren. Gekken die dachten dat ze Napoleon waren klitten samen rond de oude keizer, en weer een ander gaf zich uit voor keizer Caracalle – hier maakte ik kennis met het psychiatrisch complex van verregaande Napoleon-identificatie.

Het doet me denken aan de opmerking van Harry Mulisch: ‘Het hoogste dat ik kan bereiken, is dat er eens een krankzinnige in het gesticht wordt gebracht omdat hij zegt dat hij Harry Mulisch is.’  Daarop zei zijn vriend Hein Donner: ‘Die krankzinnige zul jij zelf wel zijn.’ Het prototype van extreme identificatie met een persoon is Napoleon: er bestaan hele legers van krankzinnigen die denken dat ze hem zijn.

In Vestdijks roman De hôtelier doet niet meer mee (1968) maken we kennis met Monsieur Trublet uit Grenoble, halteplaats op de al genoemde Route Napoléon. Hij stelt in 1820, als Napoleon naar Sint-Helena is verbannen, alles in het werk zijn herberg gereed te maken voor de terugkeer van de keizer. Trublet wordt beschreven vanuit de hoofdpersoon Wolfgang: ‘Ik wist nu, dat Monsieur Trublet niet alleen verregaand naïef was, maar aan een vorm van waanzin leed, waartegenover het gezonde mensenverstand volstrekt machteloos stond.’ Als het doodsbericht van de keizer arriveert, stuurt hij zijn handlangers, Napoleon-fanaten, die uit angst voor uitlekking van het plan ondergedoken zaten, zonder opgaaf van redenen woedend weg. Trublet kan het niet verkroppen dat zijn geliefde keizer dood is (‘Mein Kaiser, mein Kaiser gefangen’, dichtte Heinrich Heine over de zwei Grenadiere die zelf bereid waren voor hem te sterven).

Een van mijn nieuwste ervaringen met Napoleon ervoer ik twee jaar geleden in het Louvre te Parijs, toen ik in een schoolschriftje van de later beroemd geworden schilder Eugène Delacroix een tekeningetje van Napoleon temidden van zijn huiswerk voor Latijn zag. Delacroix werd vooral beroemd door zijn schilderij La liberté guidant le peuple, de julirevolutie van 1830 verbeeldend met het nationale symbool Marianne die de Franse driekleur voortdraagt.

Dat moment werd vorig jaar augustus nog overtroffen, weer in het paleis van Versailles, dat ik in de dagen van corona had weten te bereiken. Er was een tentoonstelling over de familieleden van Napoleon gaande, en als bij donderslag getroffen stond ik daar plots voor het portret door de Franse schilder Guérin van … de moeder van Napoleon! Tijdens mijn bijna levenslange bewondering voor de kleine keizer, had ik nooit bedacht dat hij een moeder had! Terwijl zij op de achtergrond van het Jacques-Louis David-schilderij in de loge toekijkt (zij was er niet bij uit schaamte, maar Napoleon heeft haar wel op het doek laten zetten). Terwijl toch ook Jezus Christus een moeder – Maria – had, die haar zoon zag sterven, en de Romeinse keizer Nero, die zijn moeder – Agrippina – vermoordde. En ook Caracalla, wiens moeder – Julia Domna – werd begunstigd met de titel mater castrorum (moeder van het legerkamp). Ook tirannen hebben moeders.

Napoleons moeder heette Maria Letizia Bonaparte, geboren Ramolino. Zij was rond de twintig jaar toen haar zoon Napoleone als haar vierde kind werd geboren. Later kreeg zij daarvoor de eretitel Madame Mère, ‘mevrouw moeder’. Toen Napoleon naar Sint-Helena verbannen was, kreeg zij van een Duitse waarzegster te horen dat Napoleon ontsnapt was naar Amerika, reden waarom haar arme zoon maar een schamele hofhouding van onbenullige priesters en een onbekwame arts toegezonden kreeg. Hij was er toch niet, en zou wel weer terugkeren.

Na zijn dood op 5 mei 1821 laaide het verlangen naar de keizer des te sterker op. Als Napoleon na Elba terug kon keren, en Christus ten derden dage uit zijn graf, dan kon Napoleon dat toch ook wel? In de oudheid werden talloze terugkeertheorieën omtrent keizer Nero uitgevent – tot het zevende beest in de Apocalyps toe –, en ook het verlangen naar de terugkeer van keizer Caracalla bleef nog lang aanwezig. Het zijn altijd de bij bepaalde groepen geliefde tirannen die dit verlangen ten deel valt, en deze jaren zal dat verlangen ook op ex-president Trump in zijn ballingsoord Mar-a-Lago van toepassing zijn – en, geloof mij, dat zal na zijn dood niet stoppen.

Zo was het ook met Napoleon. Een half jaar na zijn dood werd hij gesignaleerd in Griekenland, in de strijd tegen de Turken. Acht jaar later werd vermoed dat het doodsbericht een monastiek fake-bericht was, om de nieuw geïnstalleerde monarchie te beschermen. Het in Sint Helena begraven lichaam zou niet het zijne zijn geweest. Er verschenen ook talloze illustraties van de wederopstanding van Napoleon uit zijn graf, met stralenkrans. Hij werd gesignaleerd als priester in Wenen en als opstandeling in de Julirevolutie van 1830. En zijn moeder? Haar hart werd verscheurd van verdriet in haar palazzo te Rome – zij zou haar zoon vijftien jaar overleven.

Kort daarna keerde Napoleons lichaam daadwerkelijk terug, gelegen in zeven kisten van verschillende metalen en houtsoorten, die mijn geschiedenisleraar indertijd feilloos wist te benoemen. Sinds jaren draag ik een amulet met mij mee, verworven op de Marché aux puces te Parijs, een reproductie op zijde in goudgeverfde lijst van Jacques-Louis David: Napoleon dans son cabinet de travail. Alleen daardoor kan ik de dood van Napoleon verkroppen, die een beetje verder leeft in mij. Een echte Napoleon-kenner ben ik nooit geworden, maar wel een Napoleon-gek.

Gerelateerde artikelen