Brief #8
Beste inhuizige,
Basje verlangt naar een woordeloos knikje. Bij deze.
Heel langzaam kruipt iedereen weer tevoorschijn, zo lijkt het. Ze piept en kraakt nog een beetje, maar de anderhalvemetersamenleving is geboren. Wat een schoonheid. Ik zie het meest op tegen de eerste treinrit achter zo’n mondkapje. En jij?
Inhuizige, hoe was het voor jou om maandenlang aan huis gekluisterd te zijn? Was je isolement inderdaad een creatieve broedplaats, zoals de Amerikaanse tijdschriften ons beloofden? Heb je je nieuwe roman of dichtbundel al af? Of transformeerde je woning al snel tot een grauwe gevangeniscel? De muren om ons heen nemen vaak de vorm aan van onze innerlijke wereld. Daar wil ik het vandaag met je over hebben. Maar eerst zal ik voor mezelf spreken. Mijn coronatijd was niet onprettig – best leuk zelfs. Niet lang voor de crisis ontmoette ik mijn nieuwe lief. Ze heeft mooi donker haar, overal. Toevallig wonen we aan weerszijden van dezelfde straat; we besloten om samen in isolatie te gaan. Dat beloofde veel goeds natuurlijk, maar ook: een relatie in een snelkookpan. We zijn goed gestoomd, geloof ik.
Tussendoor zie ik nog steeds patiënten. Psychotherapie via de glasvezelkabel dus. Sommige collega’s zweren er al jaren bij, ik vind het wennen. Patiënten ook. Het betekent dat ik elke sessie via Zoom bij ze naar binnen kijk, recht de huis- of badkamer in, en zij bij mij. Dat is best intiem, zeker tijdens de wittebroodsweken. ‘s Morgens heb ik vaak nét genoeg tijd om mijn ochtendjas te verruilen voor een schonig overhemd. Mijn vriendin, bless her, zet dan stilletjes een kopje koffie klaar en sluit de deur van onze piepkleine keuken achter zich. Pas dan kan de internettherapie beginnen.
Psychotherapie is een van de meest intieme dingen die je samen kunt doen. Elke dag hoor ik de geheimen van mijn patiënten: hun diepste wensen, malste angsten, grofste fantasieën. Ik begin steeds meer te geloven dat Freuds belangrijkste ontdekking niet het onbewuste was of het oedipuscomplex, maar de therapeutische spreekkamer. Die verandert met de beleving van iedere patiënt. Soms is het er vol verdriet, soms klotst de wanhoop tegen de muren, soms is het er angstvallig koud en leeg. En als mensen de normen van hun maatschappij verinnerlijken, hoor je in de spreekkamer alles wat de samenleving niet kan verdragen. De moeder die niet van haar kinderen houdt. De man die teveel van kinderen houdt. In het beste geval biedt de spreekkamer ook een schuilplaats tegen de tirannie van de courante moraal.
Hoe recreëer je zoiets online? Is dat überhaupt mogelijk? Toch proberen we het, iedere dag. Het lukt best aardig hoor. We rooien het wel. Maar zo starend van de ene woonruimte in de andere heb ik toch het gevoel dat er iets mist. Neutraal terrein, misschien. Het juiste decor.
Want therapie is nu eenmaal een ritueel. Patiënt en therapeut voeren samen een toneelstuk op. Er zijn de bekende rekwisieten: een divan of twee stoelen, de tafel met het doosje zakdoeken. In die entourage worden aloude drama’s opgevoerd: vaders vermoord, demonen beslecht, trauma’s verwerkt. Aan het einde van een sessie zeg ik soms: laat je sores maar in de kamer. Dat lucht soms op. En aan het einde van een normale werkdag knip ik zelf óók het licht uit, en trek de deur achter mij dicht. Dat kan nu niet. Patiënten en hun verhalen blijven ronddwalen in mijn appartementje. Dat is knus, en ze zijn allemaal van harte welkom, maar het betekent wel dat ik met zo’n vijfentwintig mensen in huis woon. Dat is in onze bescheiden woonruimte bijna één persoon per vierkante meter.
Het is maar de vraag of genezing het doel is van psychotherapie. Betekenisvolle verandering komt misschien dichter in de buurt. In elk geval hoop je dat een patiënt na een therapie het gevoel heeft vrijer te zijn dan tevoren; dat hij of zij met een hernieuwd gevoel van vrijheid de wereld tegemoet kan gaan. Nu wil ik zeker niet beweren dat deze tijd voor iedereen therapeutisch is geweest, of had moeten zijn. Maar ik ben toch benieuwd: wat ga jij doen met je hervonden vrijheid, inhuizige? Wat ga je doen als je de deur achter je dichttrekt?
Alle goeds,
Arthur Eaton