Van participatie- naar anderhalvemetersamenleving
We waren net begonnen. Tijdens de troonrede in 2013 werd de Nederlandse burger door de koning klaargestoomd voor het nieuwe normaal: de participatiesamenleving. Niet langer zouden Nederlanders een beroep doen op de overheid voor zorg en ondersteuning; nee, Nederlanders zouden voor elkaar gaan zorgen. We zouden met z’n allen, zo droomde de koning hardop, ‘bouwen aan een sterk land van zelfbewuste mensen’. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo, 2015) werd ingevoerd en hulpbehoevende Nederlanders die eerder werden opgenomen in instellingen, verpleegtehuizen en inrichtingen werden nu gedwongen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen en hun eigen zorgnetwerk in te richten.
Ons participatieland van zelfbewuste mensen bleek al snel een plek te zijn waar ‘verwarde bewoners’ de woonrust van nette mensen verstoorden, waarin alleenstaande ouderen zwaar vereenzaamden en waarin voor velen de stap om te participeren in de samenleving simpelweg te groot was – sociale angst, wantrouwen en een gebrek aan cognitieve en sociale vaardigheden van veel kwetsbare bewoners bleken niet meegenomen te zijn in het mooi geschetste beeld van een Nederland waarin iedere burger ‘eigen regie’ heeft. Maatschappelijke initiatieven, zoals de Burengroepen, Buurtcirkels en Buurtrestaurants moesten kwetsbare, moeilijk te bereiken bewoners uit hun huizen helpen en ze leren participeren. Want sociaal meedoen móet wel als je van elkaar afhankelijk bent voor dagelijkse informele zorg en ondersteuning.
De afgelopen jaren heb ik tijdens mijn onderzoek veel van deze ‘verwarde’ mensen langdurig gevolgd; personen die met verstandelijke beperkingen, psychiatrische problematiek of grote trauma’s alleen thuis zitten en geen professionele hulp ontvangen. Velen van hen weigerden te participeren in de buurtinitiatieven die speciaal voor hen werden georganiseerd. Vaak wilden ze wel, maar durfden ze niet. Soms konden ze wel, maar wilden ze niet. Voor sociale en fysieke nabijheid is (zelf)vertrouwen, een gevoel van veiligheid en controle nodig. Wanneer dat ontbreekt is het eigen huis, helemaal voor jouzelf alleen, de enige plek waar je kapitein bent op je schip. ‘Zo neem ik de regie over mijn leven in eigen handen’, echode de zwaar depressieve Martin de boodschap van de koning. ‘Ik heb niemand nodig, ik ben mijn eigen baas, ik bemoei me met niemand. En niemand hoeft zich met mij te bemoeien.’ En zo klonk de boodschap van de meeste van mijn respondenten: zorg dat je van niemand afhankelijk bent, dat je alles alleen af kunt, dat je niets van iemand verwacht. Want mensen zijn simpelweg niet te vertrouwen.
Ik denk veel aan mijn respondenten nu de anderhalvemetersamenleving het nieuwe normaal geworden is. En ik stel mij voor hoe goed de meesten van hen zullen gedijen nu niemand meer van hen verwacht dat ze naar buiten gaan, dat ze een praatje maken met de buurman, dat ze in een buurtrestaurant aanschuiven aan een tafel met vreemden. De voorgeschreven sociale en fysieke afstand in de publieke ruimte moet voor hen een uitkomst zijn. Misschien gaan enkelen van hen eindelijk eens onbevreesd de straat op en een ommetje maken in de bijna lege straten.
Ook realiseer ik me nu hoeveel we kunnen leren van Martin en anderen die kampen met grote sociale vrees; zij hebben al lang geleden geleerd hoe te overleven zonder mensen over de vloer, zonder fysieke intimiteit, zonder uitgaan, feestjes en filmbezoek. Zij vermaken zich zonder anderen, zij lijden alleen, zij leven volledig naar binnen gericht. Nu de anderhalvemetersamenleving voorlopig regelmatig terug zal keren, kunnen wij een voorbeeld nemen aan de zelfbewustheid, kracht en eigen regie van ‘kwetsbare’ bewoners. Net als zij zullen we moeten leren overleven zonder de nabijheid van anderen.