Stilte genoeg
Stilte is mooi. Het helpt mij om te beschouwen, om contact te leggen met mezelf, om te luisteren. Ik hoor een vogel, het bewegen van de takken van een boom. En als ik mijn ogen sluit hoor ik de Kaspische Zee en de golven die aanspoelen op de stranden bij Anzali. Het strand is mijn toevluchtsoord. Het is er nooit stil, maar een stilte zoals daar ervaar ik nergens anders. In stilte ontdek je dat wat je koestert.
Veel vaker ben ik een oceaan, aan het redden, aan het rennen. Druistig, altijd in beweging, het gaat maar door. Het is niet moeilijk om van het een in het ander te vallen, om vooral tijd te besteden aan het inlossen van verwachtingen. Midden op zee is stilstaan een zeldzaamheid, een schaarste. Nee, dan het strand. De stilte daar helpt me om tot rust te komen, om mijn hoofd tot bedaren te brengen, om stil te staan.
Als ik aan stilte denk, denk ik aan mijn vader, een zwijgzame man. Als hij thuis was zat hij meestal op zijn zitzak bij het raam, kijkend naar buiten. Op de achtergrond klonk dikwijls Iraanse klassieke muziek, maar veel vaker was het stil. Ik geloof dat het niet toevallig is dat wat hij zei hout sneed. Hij dacht na, reflecteerde, stond stil. Met zijn zwijgen creëerde hij ruimte voor zichzelf om op zoek te gaan. Dat wat hij vond was meestal de moeite waard.
De stilte die de coronacrisis ons gaf ervoer ik als een zegen. Opeens was de stilte minder ver weg. We zagen elkaar staan, koesterden wat we hadden, we stonden stil. Wat wil ik? De stilte bracht heldere inzichten. Om me heen zag ik mensen plotseling van baan switchen. En wat heeft de ander nodig? We deden sinds lange tijd weer dingen waar we geen tijd voor dachten te hebben. Boodschappen voor de buren, een klus in huis. Dat is wat de stilte ons bracht. Bewustzijn. Ruimte. Aandacht.
Maar stilte kan ook dodelijk zijn. In de gevangenis zweeg ik anderhalf jaar lang met een wond op mijn tong. Die stilte was niet aangenaam. Ik koos er niet voor, maar schikte me omdat er niets te kiezen viel. Het was een opgave. Eenmaal vrij waren mijn stembanden dusdanig aangetast dat het nog weken duurde voordat ik het zwijgen kon doorbreken. En zelfs toen kon ik niet zeggen wat ik wilde. Dat kwam pas later, in Nederland.
Ik kan al mijn tijd vullen met lezen. Mijn minibibliotheek bij het raam is mijn favoriete plek in huis. Geïsoleerd zal ik nooit raken. Dacht ik. Ik genoot van de coronatijd, van het onbewoonde eiland met haar brede stranden waarop ik was losgelaten, maar het verblijf duurt te lang. Als stilte ijzig wordt, als er niets meer te kiezen valt, is het einde nabij. Afgelopen week ging ik liggen in de hangmat. Ik pakte mijn boek en sloeg het open, maar het lezen lukte niet. En dus staarde ik maar wat voor me uit. Dit gevoel ken ik niet. Welke schipper komt me halen om de stilte te doorbreken?