In de briefwisseling 'Innig ben ik binnen. Over intimiteit in quarantaine' reflecteren denkers en makers op intimiteit in pandemische tijden. Lees hier de brief van Marli Huijer.

Hallo inhuizige,

Anders dan Alma Mathijsen heb ik een partner in quarantaine. Toch mis ik de aanrakingen van anderen. Voor even is dat niet erg. Ik hoef mijn ogen maar te sluiten en mijn kleinzoon hangt om mijn nek of mijn vriendin drukt me stevig tegen zich aan. Ik vlieg terug in de tijd om, in de woorden van Alma, ‘te halen wat toch al van jou was’.

Wat ik je in de intimiteit van deze briefwisseling wil vertellen is dat het gebrek aan contact buitenshuis onverwachte gevolgen binnenshuis heeft. Ik merkte dat gisteravond, toen ik het haar van mijn quarantainegenoot knipte. Onder normale omstandigheden zou ik dat nooit doen. Die ochtend had hij in de spiegel nog content naar zijn lange witte lokken gekeken. Maar toen een vrouw bij de coffee-to-go hem voor een zwerver aanzag wilde hij onder het mes. Gezeten onder een felle lamp, met een handdoek om zijn schouders, viel me op dat zijn schedel met het lege middenveld en de krans witte slierten veel weg had van een coronavirus. Het zou zomaar kunnen, mijmerde ik, dat hij over vijf of tien jaar geen knipbeurt meer nodig heeft.

‘Komt er nog wat van?’ klonk het vanonder de schedel. Mijn vingers woelden door zijn haar. Het was zacht en dun. Met gestrekte wijs- en middelvinger trok ik een eerste pluk omhoog. Vliegensvlug knipten de bladen van de schaar twee centimeter boven de vingers weg. Herinneringen aan eerdere hoofden en haren – nooit wit – schudden mijn handen wakker. Zo was het, ze wisten het nog: overal evenveel centimeter vanaf en de kapperslaagjes keren netjes terug. Alleen de bakkebaarden, nek en voorkant vergen meer variatie.

Mijn mond bewoog naar voren, ik wilde de schedel zoenen, de huid proeven. Of, liever nog, krimpen tot ik een meisje van een duim hoog was en verdwijnen in het witte landschap waar de zeis doorheen maaide. Huidhonger had ik de afgelopen weken waarin we tot elkaar waren veroordeeld, nauwelijks gekend. Kussen, strelen of knuffelen kon vierentwintig uur per dag. Waarom dan nu dat gulzige verlangen om in zijn achterhoofd op te gaan?

De eerste weken van de quarantaine vreesde ik in een intimiteit terecht te komen die Jean-Paul Sartre beschrijft in het verhaal ‘Intimiteit’, in de bundel De muur. Ken je het? Ik kreeg het in 1973 cadeau van ‘Marie-José, Moniek, Agnes en Herman’, klasgenoten die geen afstand hielden. Als achttienjarige nam ik me voor nooit in zo’n onvrije toestand te belanden als hoofdpersoon Lulu, die met een impotente man is getrouwd. Ze besluit met haar minnaar Parijs te verlaten om naar de Riviera te gaan. De nacht voor hun vertrek verblijft ze in een smoezelig hotelletje. Haar minnaar komt langs, heeft snelle seks met haar en gaat weer weg. Morgen zullen ze samen vertrekken. Alleen in de hotelkamer achtergebleven, met een nat kwakje tussen haar benen, bedenkt Lulu zich. Haar man zal het niet overleven, ze voelt zich verantwoordelijk voor hem. Ze geeft haar vrijheid op en keert huiswaarts.

De door Sartre beschreven intimiteit is volgens velen het lot van oude stellen: ze zijn veroordeeld tot elkaar maar zo van elkaar en zichzelf vervreemd dat er van echte intimiteit geen sprake meer is. Hun intimiteit is een gevangenis.

Zou dat mijn quarantainegenoot en mij gebeuren, nu we dag en nacht tot elkaar zijn veroordeeld, vroeg ik me aan het begin van de lockdown af. Maar in plaats van geërgerd te raken door zoveel fysieke nabijheid overkwam ons het omgekeerde. Nu er niets of niemand was naar wie we buiten de ander konden verlangen, geen werk buitenshuis, geen kind of kleinkind dat ons afleidde, geen vrienden om mee op stap te gaan, zat er weinig anders op dan samen op te trekken. Het vergde enige inspanning, maar al snel liepen we iedere ochtend in cadans een uur door de stad, drie stappen van mij tegen twee van hem.

‘Bij de geslaagde versie’ van een koppel, schrijft Paul Verhaeghe in zijn boek Intimiteit, ‘is het samen op stap gaan een ballet van schijnbaar moeiteloos op elkaar afgestemde bewegingen, zowel in de verwijdering als in het samenkomen’. Maar voor die moeiteloze beweging moeten volgens Verhaeghe beide danspartners een intieme verhouding tot zichzelf hebben. Dat laatste, zo merk ik nu we opgesloten zitten, is makkelijker als het verlangen weg is om iets te hebben wat je niet hebt, of iets te zijn wat je niet bent.

De opgedrongen intimiteit van de quarantaine leerde me de erotiek van een oude mannenschedel. Hoe is dat bij jou, lieve inhuizige? Geeft het verlies van vrijheid de intimiteit nieuwe dimensies?

Lieve groet,

Marli

Gerelateerde artikelen