Brief #5
Hallo inhuizige,
In de film Blade Runner 2049 – ken je die? – zit een prachtige scène die deze dagen regelmatig mijn gedachten binnenglipt. Hoofdpersoon K (Ryan Gosling) staat buiten, in de regen, op een bruggetje dat zoals vrijwel alles in deze futuristische wereld grauw en desolaat is vormgegeven. Naast hem verschijnt een immense, naakte vrouw; de felle tinten van haar lichaam contrasteren met de rest van de omgeving. De vrouw is een hologram. ‘Hello handsome’, fluistert ze met bedwelmende stem. ‘You look lonely. I can fix that.’ Later in de film wordt K werkelijk aangeraakt door een vrouw die hoogstwaarschijnlijk ook niet bestaat en alleen is ontworpen, maar daar wordt geen oordeel aan verbonden, het fysieke contact helpt K alsnog over een golf van afzondering en eenzaamheid heen.
Wanneer ben jij voor het laatst aangeraakt, inhuizige? Ikzelf in maart, ik was in Gent voor een interview, ik sliep bij vrienden. Er werd destijds al wel gesproken over corona, maar bij het weggaan omhelsden mijn vrienden en ik elkaar moeiteloos. Maar eenmaal thuis, die avond nog, had ik het besef dat elke Nederlander ergens in maart moet hebben gehad: het besef dat dingen echt gingen veranderen, dat de oude wereld in elk geval tijdelijk zou ophouden te bestaan.
Sindsdien: geen knuffel of omhelzing meer. Er zijn veel dagen waarop ik helemaal niet meer buiten kom. En steeds vaker glipt Blade Runner mijn hoofd in, misschien omdat dit zulke reliëfloze weken zijn dat ik op mijn herinneringen aangewezen ben voor alle variatie en afwijking. Misschien denk ik aan de film omdat ik eigenlijk wel behoefte heb aan zo’n grote, imponerende gestalte die voor me verschijnt: ‘You look lonely. I can fix that.’
Tot niet al te lang geleden woonde ik samen. Op een druilerige donderdagochtend eind vorig jaar vertrok zij. Ik weet niet waar ze nu woont, vraag me weleens af met wie zij deze lockdown doorstaat – en of wij het onder deze omstandigheden wel hadden volgehouden, zonder ruis en afleiding om ons heen. Wellicht waren we juist gek van elkaar geworden, hadden we in deze weken de ruzies gemaakt waar we nu nooit aan toe zijn gekomen.
Ze nam op die donderdagochtend haar paspoort en een volle rugzak mee, haar kat liet ze achter. Mijn eerste huisdier ooit; mijn bond- en bedgenoot in deze tijd. Op een andere plaats schreef ik ook al over hem, ik wil ervoor waken dat mijn huisdier deze periode mijn voornaamste schrijfonderwerp wordt, maar het voelt onjuist hem niet te noemen. Ook omdat hij mijn antwoord is op de interessante vraag van Marli Huijer, of het verlies van vrijheid mijn intimiteit nieuwe dimensies geeft. Nee, was mijn eerste gedachte: ik heb weliswaar meer vrije tijd dan voorheen, ik voel me nooit meer verplicht om waar dan ook heen te gaan, maar dat levert geen nieuwe intimiteit op, ik mis die verplichtingen en afbakeningen vooral.
Toen bedacht ik: sinds deze uitbraak zijn er wel degelijk dingen veranderd. Sommige vrienden spreek ik nauwelijks nog omdat onze band vooral gedijt bij fysieke ontmoetingen. Ik heb met een enkeling die ik voor deze crisis amper sprak juist veel meer en intiemer contact dan hiervoor, en vermoedelijk was dat zonder lockdown niet ontstaan. En: mijn band met kat Billy is zeker intiemer geworden nu ik aldoor thuis ben. Eigenlijk word ik nog steeds aangeraakt zolang hij hier is, terwijl ik dit schrijf springt hij tegen mijn benen aan. Zelfs hij lijkt door te hebben dat er iets is veranderd in de buitenwereld, hij is rustelozer en aanhankelijker dan ik van hem gewend ben. En ik weet nu al dat ik als ik straks aan hem terugdenk – mijn ex haalt hem binnenkort op – zal denken aan deze tijd, de weken waarin ik intiemer ben geworden met een dier dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
Enigszins jaloers las ik hoe Huijer schreef over het knippen van het dunne, grijze haar van haar vriend, de onvoorziene drang die ze daarbij voelde om hem aan te raken. Zulke nabije, concrete hunkering mis ik. Misschien komt het doordat ik de betreffende man toevallig al mijn hele leven ken, maar bij het lezen betrapte ik mezelf op de gedachte: net als Huijer wil ik die kalende kruin aanraken, ik wil hem zoenen.
Ik leef nu bijna dertig jaar en vaak, veel vaker dan me lief is, heb ik gedacht dat ik vooral uit mijn brein besta, mijn werk, mijn gedachten. Op zulke momenten beschouw ik mijn lichaam vooral als een overbodig, net niet toereikend aanhangsel. Dat gevoel wordt versterkt nu niemand het beroert. Het gaat me niet hoofdzakelijk om de seks, maar om het idee dat iemand me kan gaan aanraken, de mogelijkheid van fysieke nabijheid. Misschien denk ik daarom aan Blade Runner 2049, die hologram zegt: je wordt gezien, je bestaat niet alleen maar uit letters op een schermpje.
Mijn vraag aan jou, inhuizige: wat doet deze periode met jouw verhouding tot je lijf?
Vriendelijke groet,
Thomas