In de wisselcolumn 'Voorbij vier muren. Stemmen van SPUI25 over een wereld na corona' tekent iedere week een ander bekend gezicht van SPUI25 zijn of haar angsten, verlangens en overpeinzingen op over het leven na deze vreemde tijden.

Ingesloten tussen muren is het verleidelijk te dromen over straks – een straks dat in de praktijk al is begonnen. Begerig als we zijn naar contact, plezier, prikkels – ‘ik mis zelfs de collega’s die ik niet mag’, hoorde ik iemand zeggen – lijkt een ander uitzicht, andere gezichten, gewoon iets, al een ongelooflijke droom. Terwijl we zoveel andere dromen hadden, voor even dan. In april, nu een eeuw geleden, leek het zo duidelijk: straks moest alles anders en de lockdown bewees dat het kon. Buiten de muren zou een nieuwe maatschappij verrijzen, we mochten dit moment niet laten ontglippen!

De blik naar binnen is al lang en breed uit zijn isolatie vertrokken. Het grote willen reflecteren heeft plaatsgemaakt voor het grote willen consumeren (dat in Nederland natuurlijk nooit echt aan banden lag). Kunnen we die blik naar binnen, naar binnen in onszelf, niet nog wat langer vasthouden? Juist niet meteen de deur uit stormen, de drempel over, de muren voorbij? Hoe snel zal het vergeten gaan?

In de zomer van 2018 spendeerde ik een kleine twee maanden in zelfverkozen isolatie in het Van Doesburghuis in Meudon, nabij Parijs, om te werken aan het boek dat onlangs is verschenen onder de titel Frictie: Ethiek in tijden van dataïsme. De ruim twee maanden quarantaine die we er nu op hebben zitten lijkt in niets op die retraite. Daar was ik alleen, met af en toe een bezoeker; hier juist altijd samen maar zonder enig bezoek. Daar wachtten elke middag talloze musea; hier nog meer online vergaderingen. Daar moest ik schrijven, 1000 woorden per dag; nu ligt dat boek gedrukt en wel op mijn bureau.

Toch denk ik vaak terug aan die tijd en de hardhandige les die ik toen leerde. Na mijn terugkomst uit Meudon verkeerde ik al gauw in een soort shocktoestand, die ik niet meteen begreep. Het was begin september, een nieuw studiejaar ving aan en de hogeschoolgebouwen, roosters en agenda’s stroomden weer vol – of beter, slibden in een oogwenk dicht. Metro’s, treinen, de kantoortuin, nieuwe collega’s, stagiairs, studenten, schrijfopdrachten, lezingen, discussies, colleges… Het leek alsof er in mijn leven een fragmentatiebom was afgegaan (zoals ik toen ook niet moe werd te herhalen). Het duurde even voor ik doorhad dat dit mijn normale leven was. Van de ene shock verviel ik in de andere.

Het duurde ook even, maar toch niet echt lang, voordat ik weer helemaal meedraaide in die fragmentatiebom. Ik had geen keus. Of niet écht. Zei ik. Natuurlijk zijn keuzes beperkt door de omstandigheden waarin je je bevindt, maar vaak genoeg vergeten we de keuzes díe we hebben, doordat we simpelweg de tijd niet nemen om ze te herkennen of erover na te denken (ik spreek allereerst mezelf toe). Hoe snel zal het vergeten gaan?

In Frictie heb ik het over de-automatisering: het moment dat de gesmeerde raderen van de informatiemaatschappij opeens vastlopen, de ervaring van vervreemding die je kan overvallen als je jezelf online terugziet of -hoort, of algoritmische misverstanden die plots duidelijk maken dat je aan de andere kant van de lijn gewoon met mensen te maken hebt. Ervaringen die niet altijd aangenaam zijn, maar wel als een hefboom voor verandering kunnen dienen. En daarmee spannend worden. Die zeggen: Er is een alternatief. Automatisch teruggaan naar hoe het was, met her en der wat aanpassingen tot een ‘nieuw normaal’, is misschien het makkelijkste. Of nee, ik bedoel, het meest voor de hand liggende. Nee, dat ook niet – het simpelste dan? Het goedkoopste? Het leukste? Het onvermijdelijke misschien? Nee, het is vooral het vergeetachtigste.

Over Miriam Rasch

Miriam Rasch is docent-onderzoeker bij het Instituut voor Netwerkcultuur aan de Hogeschool van Amsterdam. Vorige maand verscheen haar filosofische essay Frictie: Ethiek in tijden van dataïsme bij De Bezige Bij.

Gerelateerde artikelen