Waar krijgt onrecht een stem?
Dat voelde niet per se als een aanmoediging. Wat haar reactie des te intimiderender maakte is het feit dat mijn chair, onder wie ik dus promoveerde, op haar beurt zelf promoveerde onder Shklar. In de Amerikaanse academie spreekt men in dat geval over ‘academische grootouders’. Judith Shklar, Dita voor mijn professor, is mijn academische grootmoeder.
De reactie van mijn professor—te veel mensen lezen Dita verkeerd—werpt ook de vraag op wat we eigenlijk doen wanneer we oude teksten van belangrijke of invloedrijke denkers zoals van Shklar lezen. Er zit zonder twijfel een element van bewondering in—niet uit een soort drang naar heldenverering; de denkers en schrijvers die we lezen hebben hun status als belangrijke denker verdiend. Maar tegelijkertijd moeten we ons afvragen waarom we juist bij hen te rade gaan, en waarom we geneigd zijn om bij wijze van motivatie voor al dat leeswerk bijvoorbeeld dingen te zeggen als “juist nu weer actueel”, of “met dringende inzichten voor onze tijd”.
Misschien lezen we oude teksten omdat we vinden dat ze ons nog altijd wat bij te brengen hebben. Omdat de inzichten van denkers die ons zijn ontvallen nog steeds vruchtbaar kunnen worden toegepast op nieuwe situaties.
Maar hoe moeten we de bewuste denkers in dat geval lezen? Als gezaghebbende stemmen die zich tot ons richten vanuit het hiernamaals? Het is altijd verleidelijk om denkers op een voetstuk te plaatsen, en ze te beschouwen als gezaghebbende autoriteit. Maar zoals Shklar zelf schreef met een verwijzing naar haar favoriete denker, Montaigne, wordt het voetstuk te vaak verward voor een onderdeel van het standbeeld.
Met andere woorden: indrukwekkend of zelfs monumentaal als dit soort teksten zijn—we moeten ze lezen alsof ze, hoogstens, onze gesprekspartners zijn bij het doordenken en oplossen van onze eigen problemen. De teksten reiken ons een soort handleiding voor het navigeren van onbekend terrein aan—maar geen volledig uitgewerkte landkaarten waarop de route al duidelijk en ondubbelzinnig staat aangegeven.
Wat heeft Shklar ons in die zin te zeggen over onrecht? Een van de vragen waar ik zelf mee achterblijf hangt samen met een tekortkoming van het soort liberalisme waar Shklar deel van is. Een liberalisme waar ik mij zelf lang toe heb aangetrokken gevoeld, en misschien nog steeds wel aangetrokken door ben—beducht voor utopische vergezichten, grote theorieën en grote beloftes. Een liberalisme dat zich, zoals Shklar in een van haar andere invloedrijke essays schreef, meer richt op het voorkomen van wreedheid dan op het bewerkstelligen van idealen die reppen over rechtvaardigheid, gelijkheid of de ware vrijheid.
Maar is dat perspectief toereikend genoeg? Over onrecht is tot op zekere hoogte Shklar’s eigen erkenning dat er in haar pleidooi in dat andere essay, Putting Cruelty First voor het voorkomen van wreedheid een dimensie ontbrak: die van het passiefblijven bij wreedheid en onrecht. In haar eigen woorden: ‘Als burger zijn we passief onrechtvaardig wanneer we misdaden niet melden, wanneer we bij het zien van oplichterij en kleine diefstallen de andere kant op kijken, wanneer we politieke corruptie tolereren en wanneer we stilzwijgend akkoord gaan met wetten die we als onrechtvaardig, onverstandig of wreed beschouwen.’
Ook passiviteit kan onrechtvaardig zijn. Maar wat doen we met de gevallen waar er niet zozeer sprake is van passiviteit, maar van onpersoonlijkheid? Passiviteit impliceert dat er een persoon is die een handeling nalaat. Maar onpersoonlijkheid draait om het idee dat er een vorm van wreedheid of onrechtvaardigheid in de wereld kan worden erkend of ervaren zonder dat er een directe verantwoordelijke kan worden aangewezen. Bijvoorbeeld omdat de onrechtvaardigheid te veel kleine en indirecte oorzaken heeft die het aanwijzen van een verantwoordelijke nagenoeg onmogelijk maakt.
Laat me een voorbeeld geven. In Portland, waar ik woon, is de dakloosheid in de afgelopen vijf jaar net als in Nederland meer dan verdubbeld. In het centrum zie je ze overal—ze leven op straat, in tenten en geïmproviseerde kampementen. De burgemeester van Portland kondigde vorig jaar een verbod aan op kamperen in de openbare ruimte, en heeft het aantal schoonveeg-acties flink opgevoerd.
Ik denk zelf dat Shklar het ermee eens zou zijn dat het wegjagen van mensen die geen wezenlijk andere keuze hebben, inclusief het weggooien van hun bezittingen, een vorm van wreedheid is, of op zijn minst een vorm van onrechtvaardigheid. Op basis van Shklar’s aanwijzingen zouden we dit soort beleid dan ook resoluut moeten afwijzen—of ons er op zijn minst tegen uitspreken. We mogen niet passief toezien.
Maar hoe zit het met de oorzaken van dakloosheid? Wie is daarvoor verantwoordelijk? De wetgevers die te veel of te weinig beleid maken waardoor de woningbouw achter blijft? De speculanten? De huisjesmelkers? Of de rijke patsers uit Californië die naar Oregon verhuizen omdat het hier, in vergelijking, zo goedkoop wonen is? Zijn het te hoge loonkosten in de bouw? De grondprijzen? Is het de Centrale Bank die de rentestand beheerst en daarmee de huizenmarkt beïnvloed? De beperkingen op nieuwbouw? Is het marktwerking als zodanig? Zijn wij het zelf, huurders en kopers in een oververhitte markt?
In een stelsel zo complex als de woningbouw wordt het aanwijzen van een schuldige—zelfs een passief schuldige—haast onmogelijk. Om dat toch te kunnen doen, kunnen we terugvallen op een theorie die dat voor ons vereenvoudigt, en daders aanwijst. Het neoliberalisme bijvoorbeeld. Of het kapitalisme. Of, zoals racisten graag doen: migranten.
De liberale traditie waar ook Shklar in staat heeft grote moeite met het leunen op een dergelijke theorie. Shklar spreekt een taal van individuele morele verantwoordelijkheid—een verantwoordelijkheid die zowel direct aanwijsbaar als persoonlijk herleidbaar is. Zoals een tijdgenoot van haar beargumenteerde: als mijn morele opvattingen afhankelijk worden van een achterliggende theorie die ik eerst moet omarmen, dan wordt daarmee ook de kracht van mijn morele oordelen betrekkelijker.
Die ondermijning van morele verantwoordelijkheid verwerpt Shklar. Vanuit haar perspectief is dat begrijpelijk. Shklar vindt dat individuen verantwoordelijkheid moeten ontwikkelen en nemen voor onrechtvaardigheid. Maar wat doen we met het soort politieke problemen die we eigenlijk niet kunnen ontrafelen zonder ze als systematisch—en dat wil zeggen: als onpersoonlijk—te beschouwen? Kan Shklar ons daar nog wel bij helpen? En wij, als haar lezers, wat willen we eigenlijk van haar weten?
Thijs Kleinpaste behaalde zijn Ph.D. aan Georgetown University in Washington D.C.. Eerder studeerde hij Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en Intellectuele Geschiedenis aan de University of St. Andrews. Zijn tweede boek, Tegenover Dostojevski, verscheen in 2019. Op het moment werkt hij onder andere aan een bewerking van zijn proefschrift over Isaiah Berlin en een essay over Judith Shklar voor De Bezige Bij. Hij is redacteur van Jacobin Nederland en schrijft onregelmatig voor De Nederlandse Boekengids en De Groene Amsterdammer.
Deze column werd voorgedragen tijdens het programma Waar krijgt onrecht een stem? dat op 23 september 2024 plaatsvond in SPUI25. Kijk het programma hier terug.