In de briefwisseling 'Innig ben ik binnen. Over intimiteit in quarantaine' reflecteren denkers en makers op intimiteit in pandemische tijden. Lees hier de brief van Mounier Samuel.

Beste inhuizige,

Daar zitten we dan. Buiten schijnt de zon, bloeit de lente op. Toen ik net op mijn balkon stond, rook ik de zoete geur van schone lucht. Geen herrie van de ring. Geen laag overvliegende vliegtuigen. Geen giftige strepen aan de lucht. En met een zucht besefte ik dat deze mysterieuze longaandoening de aarde schone bronchiën geeft.

Vogels vliegen vrij en vrolijk rond, bouwen hun nestjes in bloesemende bomen. Ik volg hun gracieuze bewegingen met lichte afgunst. Onze vleugels zijn geknot. Wij zitten binnen, leven in een wereld achter glas. Ramen, schermen, flikkerende reflecties in de nacht, kunstmatig blauw licht dat de slaap uit de ogen wist. Ik weet allang niet meer hoe ik rusten moet.

Dit is toch wat je wilde? fluistert een wrede stem. Een pijnlijk zacht kloppen vult mijn borst. Ik leg de ongewenste vragensteller direct het zwijgen op. De wereld mag noodgedwongen stilstaan, echt stil worden durft ze nog steeds niet. Ook ik niet. Bang voor wat er naar boven komt. De leegte, de eenzaamheid die als een vervaarlijk gif aan mijn hart vreet. Het leek zo’n goed idee, even snel appen in plaats van de moeite nemen iemand daadwerkelijk te bellen. Geen posters maken om op te hangen in de lokale bibliotheek of supermarkt, maar haastige posts plaatsen met de wereld als mijn podium. Zenden op zoek naar likes, zonder zelf ooit de tijd te nemen goed te zien waar ik mijn duim onder zet. Online daten zodat iedere mogelijke teleurstelling uitblijft. Spinning the plates, eindeloos veel fictieve dubbeldates. Virtuele seks om de pijn van teveel kwetsbaarheid niet onder de huid te voelen. Ik las ergens dat ze in Italië alle pornosites gratis hebben gemaakt zodat mensen vooral binnen blijven. Maar de mens zit al heel lang opgesloten. Gevangen in zijn eigen onvermogen daadwerkelijke verbinding aan te gaan. Weet niet hoe buiten de bubbel te treden. Voorbij de algoritmen de ander te ontmoeten. Voorbij het scherm de medepassagiers in de reis die dit leven heet te groeten.

Nou, hier zit ik dan. Met mijn MacBook, iPad, smartphone, e-reader en hoe al die virtuele vruchten verder ook mogen heten. Mijn vingers willen van geen scrollen meer weten. Ik ben uitgegoogled, uitgebrowsed, uitgesurft, uitgeswipet. Als ik hier lang genoeg stil blijf zitten, groeien dan mijn vleugels terug? Weet ik als Rumi’s paradijsvogels mijn veren te spreiden zodat ik sierlijk in hemels sferen mag bewegen op de adem van de eeuwige stem? De zachte streling van ik ben die ik ben? Veel te eng. Dan toch maar Netflix, bingen. Tot er van geen bewustzijn of ziel iets overblijft. Maar ik heb wel braaf mijn burgerplicht gedaan om tussen de series door een paar documentaires over Black Lives Matter te kijken.

Vind je me cynisch, beste inhuizige? Het spijt me. Ik wil je hoop geven, heus. Want diep van binnen ben ik een optimist, een dromer ook, heel visionair, ja het is echt waar. Maar het is moeilijk om vergezichten te zien terwijl ik maar naar al dat levenloze glas staar.

Er rest mij in deze tijd slechts de eenzame omhelzing van mijn bed. Luxereisjes gecanceld, ticket omgezet. Dan maar wikkelen in de zware deken. Onderkoeld lichaam dat niet in de buurt mag komen. Blijf maar dromen van een simpele knuffel, zachte kus. De verloren vanzelfsprekendheden dus. In een wereld die niet meer is, word ik geconfronteerd met voorheen onbekend gemis. Had geen idee hoeveel die loze aanrakingen van een handdruk of haastige knuffel eigenlijk betekenen. Hoe goed het voelt in de geur van een ademend lichaam te staan. Zou nu zelfs het ongemak van de odeur van ongewassen lijven aan willen gaan. Maar ik zie mijn vrienden achter ramen. Merk dat ik me leer schamen om op een paar meter afstand met hen door een park te lopen. Wil te dichtbij passerende voorbijgangers een klap verkopen.

Fysieke distantie had nooit sociale afstand moeten heten. We beginnen de normaliteit van nabijheid te vergeten.

Ik vrees dat ik toch echt naar de intimiteit van mijn binnenste moet, waar mijn verloren hoop me verwachtingsvol groet. Dus accepteer ik het vertragen. Sluit vrede met de vreemde aaneenschakeling van deze dagen. Zet het nieuws uit. Leg al die schermen opzij. Niets anders dan God en mij. We zijn eigenlijk een heel goed duo, wist je dat? Haar geest danst, speelt, troost en verleidt dat afgestompte hart. Blaast het nieuw leven in. Vult mijn longen met levenszin. Geen sociaal contact dat in deze nabijheid kan komen. ’s Nachts vult mijn bewustzijn zich met vreugdevolle dromen. Hoop voor een nieuwe wereld, want aan de huidige moet duidelijk een einde komen. Wil voor eens en altijd af van de selfies en het solistische bestaan. Als dit eens voorbij is en ik weer in parken mag dansen, wil ik mijn telefoon binnen laten. Urenlang met onbekenden praten. Nieuwe vrienden maken en mijn huidige vrienden eindelijk leren kennen. Stoppen met aandachtsgeil van podium naar podium rennen. Mijn lijf en leden inzetten als een offer voor hen, die door deze wereld al veel te lang beroofd zijn van een stem. Mijn leven tot een geschenk voor de ander maken.

Het is wellicht een vreemde gedachte, maar zou deze crisis ons van onze sociale afstand kunnen redden? Een einde kunnen maken aan die zelfopgelegde quarantaine van het hart? Zo van controle+alt+delete, reset en terug naar de start toen we nog durfden onze harten te breken en dan tussen de distels en de doorns rozentuinen te kweken. Dat lijkt me wel wat.

Gerelateerde artikelen