Deze column werd voorgedragen tijdens het programma 'De dagboeken van Constantijn Huygens jr.' op 10 februari 2022 in SPUI25.

Ook ik ben ten prooi gevallen aan de duistere aantrekkingskracht van historische dagboeken, die je – ik waarschuw u vast – gemakkelijk meerdere jaren in hun greep kunnen houden. Nog tijdens mijn studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam kwam ik de dagboeken van vrijdenker, feminist en publicist Geertruida Kapteyn-Muysken op het spoor. Die lagen in een archief hier in Amsterdam en waren nog nooit gebruikt. Ik sloeg de notitieboeken open, las het handschrift, en was verkocht. In mijn geval werd ik het dagelijks leven van een vrouw uit de late negentiende eeuw binnen getrokken. Het was alsof ik inbrak in haar hoofd. De verre, historische figuur van Geertruida Kapteyn-Muysken veranderde terwijl ik las in een levend, voelend en sprekend mens, tastbaar bijna – in mijn verbeelding zag ik hoe ze met haar vulpen de woorden in haar schrift kraste. Ze schreef over haar dagelijkse beslommeringen, over de boeken die ze las, over haar huwelijk en gezinsleven, over haar vele beroemde vrienden en kennissen, zoals Frederik van Eeden, Aletta Jacobs en Peter Kropotkin, over filosofie en ethiek, de staat van de wereld, de emancipatiestrijd en haar diepste gevoelens. Een hele wereld werd voor me geopend. Het historische dagboek is, zoals Jan Paul Schutte schrijft, als een tijdmachine.

Iedereen zou dit moeten lezen, denk je bij jezelf, en dus ga je aan de slag. Maar dan komt het: het lezen, ontcijferen en transcriberen van die oude handschriften duurt vele maanden. In je enthousiasme heb je dit totaal onderschat. En dus begin je aan het monnikenwerk, dat, dankzij de constante aanwezigheid van die ene stem, die als een vertrouwde fluisterstem uit de bladzijden opstijgt, eigenlijk nooit saai wordt. Want als je een goed dagboek gevonden hebt, dan laat het je niet los. Je zult doorgaan, je zult minuten studeren op dat ene priegelwoord, je zult alle onbekende betekenissen trachten te achterhalen, je zult deze stem eer aandoen.

Inmiddels ben ik op twee derde van de biografie die ik met behulp van de dagboeken en vele brieven van Geertruida Kapteyn-Muysken aan het schrijven ben. Maar ik ben aan hertaling van de vele citaten nog niet eens toegekomen – daargelaten dat hertalen in het geval van negentiende-eeuws Nederlands niet heel moeilijk is. Toen ik op de DBNL (de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren) de oorspronkelijke versie van de dagboeken van Constantijn Huygens jr. opzocht, schrok ik me een ongeluk. De lappen tekst in zeventiende-eeuws Nederlands kwamen me als schrikbarend voor, al helemaal voor degene die dit alles zou moeten hertalen. Jan Paul Schutte heeft met verve zijn monnikenwerk voltooid. Het is een prachtige uitgave geworden, toegankelijk, levendig, humorvol en helder, en voorzien van de broodnodige context. Maar wat is een dagboek eigenlijk, en waarom is het van alle historische bronnen bij uitstek geschikt als tijdmachine?

Het dagboek is een gek ding. Een raadselachtig ding. We zeggen al snel: een ‘geheim’ dagboek. Niet voor andermans ogen bedoeld. Mysterieus. Intiem.

Tegelijk is de handeling van het te boek stellen van je persoonlijke getuigenissen in wezen juist een openbaring van het geheime leven; door het zwart op wit op papier te zetten, is het er, buiten jou, en is er meteen, onvermijdelijk, de potentie dat het door anderen gelezen kan worden. Geen dagboekschrijver die zich hier niet bewust van is. En een dagboekschrijver die de zoon is van een fervent dagboekschrijver al helemaal niet. Voor vader Huygens sr. was het dagboek dé manier om zijn leven weerslag te geven, daar groeide Constantijn mee op – een vader die na zijn dood ook duizenden brieven aan zijn zoon naliet, nadrukkelijk om ze te bewaren. Het is dus niet vreemd dat Constantijn jr. tijdens zijn eigen leven eveneens de pen opnam, ook al ontbeerde hij de literaire schwung van zijn vader. En hij moet toen toch hebben geweten dat die dagboeken, althans ooit, op een dag – ook door andere ogen zouden kunnen worden bekeken.

Jan Paul Schutte stelt dus terecht: zo geheim waren deze dagboeken niet. En het blijkt wel uit zijn aantekeningen dat Huygens jr. nooit het achterste van zijn tong liet zien. Het mysterie van het dagboek ligt daarom in dit geval – zoals wel vaker – juist in datgene wat er niet in staat. Gevoelens. Frustraties. Scheldkanonnades op de koning (want die moeten er wel zijn geweest). Die schrijft Constantijn jr. niet op. Schreef hij dat soort dingen misschien wel in de brieven aan zijn vrouw en zoon? Is dat mogelijk ook de reden dat die niet bewaard zijn gebleven?

Je blijft ernaar gissen. Dat maakt dit dagboek raadselachtig.

Maar er huist nog een interne paradox in het dagboekgenre. Net zo goed als dat het het air van raadselachtigheid, intimiteit en verbodenheid heeft – Hella Haasse noemde de aantekeningen in haar befaamde zwarte schriften ‘Geheime gedachten’ – is de inhoud van veel dagboeken juist ongelofelijk alledaags, toegankelijk en herkenbaar.

Een paar voorbeelden. De volgende zinnen, opgetekend door Constantijn Huygens jr.: ‘Het regende de hele dag.’

‘Ik kreeg weer last van jicht in mijn linkervoet.’

Het interessante is dat dit soort alledaagsheid de hoofdpersoon en zijn tijd juist dichterbij brengt. Had Constantijn jr. alleen over de politiek, wetenschap en mores van die tijd geschreven, dan was de tekst een stuk ondoordringbaarder geweest. En tegelijk zijn die delen er ook – over notabelen, koningen, wetenschappers, oude diplomatie en ingewikkelde machtsstrijd, palfreniers, pruiken, snaphanen, uurwerken en veldtochten. Maar het gevoel van nabijheid dat het historische dagboek biedt, brengt ook die verder van ons afstaande concepten dichterbij. Zo is er steeds een spanning tussen mysterie en herkenbaarheid, ver en nabij, vreemd en gewoontjes.

Toch is het overwegende gevoel van deze dagboeken nabijheid. Daar heeft Schutte op ingezet – de zeventiende-eeuwse wereld dichterbij halen, met de journalen als tijdmachine. Dat was ook duidelijk het doel van de hertaling. Dat roept soms vragen op. Zoals wanneer Constantijn in de donkerste periode van zijn leven, in januari 1696, tot drie keer toe in zijn dagboek het woord ‘depressief’ noteert. Schreef hij daar dat exacte woord? vroeg ik me af. Een kijkje in de DBNL en het blijkt dat er ‘melanchol’ of slechts ‘melanch’ stond. Komt onze associatie bij het woord depressief wel overeen met Constantijns zeventiende-eeuwse sentiment van melancholie? Ik ben daar benieuwd naar, temeer omdat ik hetzelfde ben tegengekomen in Geertruida Kapteyn-Muyskens dagboeken, en nog altijd twijfel of ik daar het woord depressief aan moet hangen.

Tegelijk is het maar al te goed voorstelbaar dat Constantijn Huygens jr., inmiddels oud, krakkemikkig en uitgerangeerd, er in die tijd slecht aan toe was – het was nota bene januari – en het woord depressief geeft dat gevoel althans voor ons waarschijnlijk beter weer dan ‘melancholiek’. Maar ‘melancholiek’ zou het mysterie, de ‘verheid’, de fundamentele onkenbaarheid van die tijd meer in stand houden.

Het is een keuze die je maakt bij de bezorging van dagboeken als deze. Jan Paul Schutte heeft met overgave ingezet op nabijheid. Hij heeft de tijdmachine een extra draai gegeven, en met effect. Je bevindt je gemakkelijk in de ijskoude modder tijdens een veldtocht, in een taverne met een schaal oesters en tussen de bepruikte notabelen met een kop hete chocolade (onderwijl vreselijk lijdend aan jicht).

Ikzelf ben nog aan het twijfelen over of en hoe ik zal hertalen. Het kan zo maar zijn dat dit boek me heeft overtuigd.

Gerelateerde artikelen