‘Mag ik hier wonen?’, vroeg ik me af toen ik mijn studentenwoning moest verlaten en op zoek ging naar een plek voor de volwassenere versie van mezelf. En als het mag, kán ik hier dan ook wonen?

Hoewel in het bezit van een baan en bovenmodaal inkomen leek het erop dat er in mijn geboortestad Amsterdam geen ruimte voor mij zou zijn. Niet als single zonder jubeltonnetje van papa en mama in ieder geval.

Ik was 26, huisgenoten ontgroeid en het liefst had ik een appartementje gehad. Een met een slaapkamer met deur was voldoende geweest. Dan zou ik niet in de geur van mijn avondeten hoeven slapen en zou bezoek niet álles zien. Maar er was geen eenkamerappartement voor mij. Hoe vaak en hoe snel ik ook reageerde op aangeboden woningen: het lukte niet. De huren voor een eigen plek bedragen minimaal 1100 euro. Uiteindelijk wist ik met moeite een studio, zeg gerust studiootje, in de stad te bemachtigen. Zonder wasmachineaansluiting weliswaar en zonder echte badkamer, de douche en wc waren samengevoegd. Om ‘s avonds in bed te belanden was een heuse sprong over mijn bank vereist.

Dit klinkt misschien als een particulier verhaal en als ik de enige zou zijn die zo moet strijden voor een plekje in deze stad, zou ik mijn verlies nemen. Dan zou ik mijn eigen ongeluk omarmen, mijn woonruimte gekscherend een tiny house noemen en vaak bij vrienden logeren. Maar dit is niet alleen mijn verhaal, dit is het verhaal van een generatie die wonen niet meer kan betalen.

‘Wonen, een van de basisbehoeften in het leven, is verworden tot een superkapitalistisch speeltje’, zei Hedy d’Ancona eerder toen ik haar voor een Parool-artikel vroeg naar haar visie over deze ontwikkelingen.

Een gemiddelde baan levert tegenwoordig vaak te weinig op om datgene te kunnen krijgen dat voor vorige generaties ‘normaal’ was. Wie geen grootouders of ouders heeft die meehelpen met de aankoop van een eerste huis, kan er vaak naar fluiten. De groepen haves en have-nots komen daardoor steeds verder uit elkaar te liggen; een onrechtvaardige ontwikkeling.

Er is ruimte voor mensen met een goed gevulde portemonnee, er is soms ruimte voor tweeverdieners, er is ruimte voor gelukhebbers, er is ruimte in de stad, maar er is niet ruimte voor iedereen.

‘Van wie is de stad?’, vraag ik me weleens af. Hij is van ons allemaal, maar als we er niet kunnen wonen is hij dan nog steeds van ons? Of is de stad alleen voor de haves en is ruimte een bezit voor louter de meest vermogenden? Hoe verdelen we het eerlijk? En welke ruimte is van mij?

In mijn studio van een kleine dertig vierkante meter dacht ik er serieus over na hoe deze situatie mijn liefdesleven zou beïnvloeden. Zou ik eerder gaan samenwonen om een comfortabelere woonruimte te bemachtigen? Met het risico potentieel relatiemateriaal af te schrikken, zal ik toch eerlijk antwoorden: ja.

Niet geld, maar geluk bracht verandering in mijn situatie, iets waar niet iedereen op kan rekenen.

Het gebrek aan woonruimte is niet alleen voor starters een probleem. Zelfs studenten komen er niet meer tussen. Het grote en groeiende tekort aan studentenkamers zorgt er niet alleen voor dat studenten geen kamer kunnen vinden, maar resulteert ook in misbruik en oplichting. Vooral internationale studenten worden vanwege hun kwetsbare positie slachtoffer van malafide verhuurders.

Een student vertelde laatst bij het rechtsbureau van de Amsterdamse Studentenunie ASVA dat ze ging kijken naar een appartement in Zuidoost voor 400 euro per maand. Het bleek niet om een appartement te gaan. Ook niet om een kamer, maar om de helft van een tweepersoonsbed. De student in kwestie kon naast haar huisbaas slapen voor 400 euro per maand. Zij weigerde, maar kan je het iemand kwalijk nemen als hij of zij op zo’n voorstel ingaat?

In de WhatsApp-groep voor huiszoekende studenten waarin ik zit, worden vaker oneerbare voorstellen gedaan. Of iemand een stapelbed wil delen bijvoorbeeld, of ongeregistreerd een woning wil betrekken of na drie dagen even weg wil zodat het huis ge-airbnb’t kan worden.

Het is vergezocht, laat ik dat vooropstellen, maar wat moet je doen als er geen ruimte voor je is?

Zoekenden gaan tot het uiterste om ruimte te bemachtigen en standaarden worden tot het minimum verlaagd. We hebben het hier vandaag over ruimtelijke rechtvaardigheid; dan wil ik het niet alleen hebben over de grenzen die huiszoekenden keer op keer verleggen, of over sluwe tips om toch een huis te bemachtigen of Funda uit te spelen. Die wanhoop die ons tot het uiterste drijft, is me maar al te bekend. Dus vraag ik me af:

Waarom grijpt niemand in? Waarom is er niet eerder ingegrepen? Waarom is ruimtelijke ordening gedecentraliseerd en moeten gemeentes zelf binnen hun eigen grenzen een landelijk probleem oplossen? Niet beleidsmakers en ontwerpers komen daardoor in de knel, maar mensen.

Mensen die na hun scheiding noodgedwongen bij elkaar blijven wonen omdat er geen ruimte voor hen is, mensen die wonen niet kunnen betalen en mensen die op hun veertigste samenwonen met een huisgenoot omdat ze nergens terecht kunnen.

Bestuurders en ambtenaren hadden jaren geleden een vooruitziende blik moeten hebben. Nu dreigt de stad niet langer door jonge generaties van binnenuit de vernieuwen. De jongste gezinnen vluchten nu juist de stad uit, op zoek naar ruimte.

 

Raounak Khaddari heeft deze column voorgedragen tijdens het programma Ruimtelijke rechtvaardigeheid, kijk het hier terug

Gerelateerde artikelen