Wanneer ik vertel over het eerste jaar dat ik als PhD-student doorbracht in St Andrews, noem ik altijd dezelfde drie dingen:

1. Het is klein. Ondanks dat het plaatsje om de meest prestigieuze universiteit naast Oxford en Cambridge draait, hebben we het over een centrumpje van drie straten: North Street, South Street, Market Street – waar ik overigens nog nooit een markt heb gezien;
2. Achttienjarige Amerikaanse studenten die plotsklaps legaal mogen drinken zijn er oververtegenwoordigd;
3. De plaats lijkt soms in de zee te liggen door de vele straten die op het water uitkijken en de omringende stranden;

Niemand komt St Andrews makkelijk in of uit. Geen van de studenten lijkt er vandaan te komen en de reis ernaartoe is al zo lang dat elk volgend uitstapje naar Edinburgh of Glasgow te ver lijkt. Er is geen treinstation en je hebt altijd minimaal een bus-en-treinreis in het verschiet. Het wordt niet voor niets ook wel ‘de bubbel’ genoemd; er bestaat een gek soort internationaal isolement, niemand komt oorspronkelijk uit St Andrews, lijkt het wel.

Toch is er ook een splitsing tussen ‘Town & Gown’ (de locals en de universiteit), de twee mixen niet echt. De enige Schotten die ik zelf tegenkwam werkten in de supermarkt of in de catering tijdens lezingen en ‘wijn-en-kaas-avonden’ – waar er om de een of andere reden veel van zijn. Ongemakkelijk feit is dat veel van de internationale studenten uit rijke families komen en hun eigen leefwereld meenemen – eenmaal in de bubbel, zoeken zij andere mensen met zo’n achtergrond op. Een Schotse St Andrews-alumnus die ik in Edinburgh leerde kennen vertelde dat het vreselijk was; al in de introductieweek vormen de kliekjes zich en als je ergens buiten valt, of de andere leden van je groep je buitensluiten, sta je alleen.

Dan zijn er nog de sociëteiten. Zoals de ‘Kate Kennedy Club’, die in het nieuws kwam door hun feesten met racistische karikaturen, maar in St Andrews vooral bekend staat om de over the top balls die ze geven, waarvoor kaartjes heel gewild zijn (denk Gossip Girl-feestjes, maar dan in een landhuis). Dat het echt om een andere wereld gaat merkte ik ook: een van mijn vrienden heeft op een kostschool gezeten; een ander is opgegroeid in een huis waar zijn familie al meer dan tweehonderd jaar woont; iemand had een klasgenoot die in haar tijd aan Oxford was gepest, omdat haar pony door haar klasgenoten niet goed genoeg werd bevonden.

In St Andrews kun je eigenlijk geen kant op, maar er wordt zoveel georganiseerd, van feesten tot workshops, dat het kan voelen alsof je nergens anders heen hoeft. Iedereen kan comfortabel in zijn eigen bubbel vertoeven. Als je je ontspant en eraan overgeeft, zit je zomaar zes jaar of langer in een universiteitsstadje van drie straten breed.

Gerelateerde artikelen