Daders
Afgelopen oktober ontving ik de drukproef van het boek dat we vanavond presenteren. Als eerst doorzocht ik de 500 PDF-pagina’s op de trefwoorden ‘Ghana’, ‘Goudkust’ en ‘El Mina’, het Portugese slavenfort in West-Afrika dat de WIC in 1637 veroverde. Mijn zoekresultaten leidden me naar het vierde hoofdstuk, het hoofdstuk over de slavernij, en daarin gaat historicus Pepijn Brandon als eerst in op de daders.
De daders van de trans-Atlantische slavenhandel waren onder andere de WIC, de plantagehouders en de Nederlandse Republiek zelf. Ook lokale elites werkten al dan niet tegen hun zin mee. Zo’n rol vervulden de Ashanti koningen. Zij heersten over het in mensen handelende Ashanti Rijk, dat geregeld zaken deed met de Nederlanders. De Ashanti zijn het Ghanese volk waartoe ik behoor.
Een aantal jaar geleden bekeek ik een Surinaams journaalverslag over het bezoek van de huidige Ashanti koning aan Suriname, ter ere van de Onafhankelijkheidsviering in november 2018. Namens het volk van Suriname heette toenmalig president Desi Bouterse de Ghanese Majesteit welkom. De volgende ochtend legden de beide heren kransen bij het Kwakoe standbeeld in Paramaribo, het monument ter herdenking van de slavernijafschaffing. De koninklijke parasoldrager week geen moment van hun zijde.
In kritische reacties spraken Afro-Surinamers hun verontwaardiging uit over dit vorstelijke onthaal. ‘Waarom dragen wij deze man op handen, terwijl zijn voorouders de onze verkochten als werkhanden?’ Veel zal mijn Ashanti koning hier niet van mee hebben gekregen. Volgens het journaal zei hij dat de Surinaamse verwelkoming aanvoelde alsof hij thuis was, dat hij Suriname als een tweede moederland zag. Vier dagen na zijn aankomst vloog hij in een privéjet terug over de Atlantische Oceaan.
Sinds 2019 stappen meer mensen van over de hele wereld op het vliegtuig naar Ghana. De Ghanese president riep dat jaar uit tot The Year of Return, om te herdenken dat 400 jaar eerder het eerste schip met tot slaaf gemaakte Afrikanen aanmeerde in de Brits-Amerikaanse kolonie Virginia. Er werden allerlei evenementen georganiseerd, en Afro-Amerikanen werden aangemoedigd zich te vestigen in het mogelijke herkomstland van hun voorouders. Door The Year of Return ontdekte met name de Afrikaanse diaspora Ghana als vakantieland. Sindsdien zie ik ook veel Afro-Surinaamse-Nederlanders een bezoek brengen aan het ‘eerste’ moederland.
Op hun vakantiefilmpjes die ik op sociale media tegenkom, zie ik vaak dat zij een bezoek brengen aan het voormalige slavenfort El Mina. De Ghanese gidsen leiden ze dan door wat ooit een Nederlands hoofdkwartier was, en vertellen over de Afrikanen die daar eeuwen geleden werden gebrandmerkt, in uitpuilende kerkers tussen de eigen uitwerpselen sliepen en tenslotte door the door of no return naar de slavenschepen moesten lopen.
De toeristen in Fort El Mina krijgen ook een verhaal verteld over een Nederlandse gouverneur die de slaafgemaakte vrouwen bijeen liet drijven op het binnenplein. Staand bovenaan de trap zocht hij er dan eentje uit om te verkrachten. In een opinieartikel uit 2019 betoogde een Leidse Afrika-deskundige dat dit een clichématig verhaal is, verzonnen voor een toeristenpubliek. Zo zou je nog bijna denken dat er niet genoeg waargebeurde verhalen zijn over de slavernijdaders.
Maar zijn dat de verhalen die nu verteld moeten worden? Pepijn Brandon schrijft dat de geschiedschrijving te vaak alleen oog heeft voor de handelingen en perspectieven van degenen die van slavernij en slavenhandel profiteerden. Een van de aandachtspunten in zijn hoofdstuk zijn dan ook de slaafgemaakten zelf, want volgens Brandon staan zij als slachtoffers in het hart van de slavernijgeschiedenis. Dit inspireert mij om kritischer naar mijn eigen schrijfwerk te kijken. Te beginnen met mijn titels.